Lezing VAV op de Staat van de Poëzie, Gent, 21 maart 2013

Dames en heren,

 

Ter voorbereiding op deze Staat van de Poëzie heeft de Vlaamse Auteursvereniging een goede anderhalve week geleden de dichters samengeroepen om nog eens de balans op te maken. In 2010 richtte de VAV de Werkgroep Poëzie op, die enige tijd later met een rapport kwam: het Mayday Rapport. Dat rapport constateerde, zoals de naam ervan al doet vermoeden, dat het er met de poëzie op zijn zachtst gezegd niet al te best voorstond. Er werden dertien grote problemen gesignaleerd en er werden telkens voorstellen gedaan om die problemen op te lossen. Het rapport is de directe aanleiding voor deze dag en vormde ook de leidraad bij het gesprek met de dichters, dat als voorbereiding voor deze Staat van de Poëzie was bedoeld.

Voor de duidelijkheid: als het gaat om de problemen van de poëzie gaat het uiteraard niet om de poëzie zoals die momenteel geschreven wordt, maar gaat het over de aandacht die de nu eenmaal geschreven poëzie te beurt valt in de media, in boekhandels, in bibliotheken, op literatuurfestivals en in het onderwijs. Er is, zo luidt impliciet de stelling, een bloeiende poëzie, maar ze wordt niet of nauwelijks besproken in kranten of tijdschriften, ze wordt niet of veel te weinig ingekocht door boekhandels en bibliotheken, ze wordt op literatuurfestivals weliswaar nog veelvuldig gebracht, maar toch altijd vaker bij monde van de bekende namen terwijl minder bekende dichters er maar mondjesmaat aan het woord komen, en bovendien laten de festivals vaak de mogelijkheid liggen om het werk van optredende dichters te verkopen. En in het onderwijs… in het onderwijs wordt er vanwege de van bovenaf gedecreteerde nadruk op competenties en directe toepasbaarheid van kennis nauwelijks nog literatuuronderwijs gegeven, laat staan dat poëzie er uitgebreid aan de orde zou komen.

Wie kijkt naar de verkoopcijfers ziet dit alles natuurlijk bevestigd. De verkoop van poëzie daalt nog steeds, en dat heeft in een klimaat waarin literaire uitgevers niet zelden het commercieel belang op het culturele belang voor moeten laten gaan (al was het maar omdat ze zelf niet onafhankelijk zijn en geacht worden winst te maken) — dat heeft natuurlijk meteen zijn weerslag op de publicatiemogelijkheden. Bij uitgevers zijn er vaak lange wachttijden alvorens een bundel het licht ziet. En als zo’n bundel het licht ziet zijn er geen middelen voor de promotie ervan (trouwens niet iets wat alleen voor dichtbundels geldt; het geldt al evenzeer voor romans). Voor vertaalde poëzie en bloemlezingen is de situatie feitelijk nog dramatischer.

Dat zal, zo hoor ik u nu bijna denken, daar vorige week dan wel een potje somberen zijn geweest op die bijeenkomst van gedupeerde dichters allerhande. Het opmerkelijke is dat ik daarop zowel met ja als met nee moet antwoorden. Ja voor zover het gaat om de ondergeschoven positie van poëzie in het culturele en mediale landschap; nee voor zover het gaat om de mogelijkheden die dichters zelf zien als het gaat om de verandering van die situatie. Er leeft onder een deel van de dichters — en ik hoop dat ik niemand discrimineer wanneer ik nu zeg dat me dat vooral de jongere generatie lijkt te zijn — er leeft onder een deel van de dichters het besef dat de traditionele literaire infrastructuur niet meer functioneert en dat het hoog tijd is om andere wegen in te slaan. Het meest radicale idee dat ik die avond heb gehoord kwam erop neer dat — net als dat in de muziekwereld het geval is — niet zozeer de dichtbundel als zodanig centraal staat, maar de presentatie ervan. Niet de cd, maar het concert — om het zo eens te zeggen. Een ander opmerkelijk geluid was dat over crowdfunding en het uitgeven van werk in eigen beheer. Ik kom hier straks nog op terug.

Ik geef u hier eerst bij wijze van opsomming een aantal kanttekeningen dat gemaakt werd bij de verkoop, de rol van de boekhandels, van de bibliotheken, van leesbevordering, van het onderwijs etcetera.

 

  • Bij de verkoopcijfers van poëzie werd de kanttekening gemaakt dat de officiële cijfers van Boek.be op dit punt geen rekening houden met de verkoop van bundels door auteurs zelf. Niet dat daarmee de cijfers plotseling dramatisch beter worden, maar het leidt toch tot een correctie naar boven van de officiële cijfers, en misschien zou die meerverkoop in de officiële cijfers verdisconteerd kunnen worden.
  • De lage verkoopcijfers voor poëzie houden natuurlijk ook verband met het feit dat er nog maar weinig boekhandels zijn die poëzie aanbieden. De vraag van de dichters is of bij de boekhandelsregeling van het Fonds niet wat meer nadruk op de noodzaak van poëzie gelegd zou kunnen worden. Boekhandels moeten niet alleen bundels aanbieden, maar er ook meer rond doen. Het zou eens onderzocht moeten worden of dit niet dwingend opgelegd kan worden in verband met de toekenning van subsidies en de toekenning van het A-label. Er gingen zelfs stemmen op voor een apart P-label dat — het spreekt wel vanzelf — dan natuurlijk een grotere waarde vertegenwoordigt dan het A-label.
  • Lage verkoopcijfers, de afwezigheid van poëzie in de boekhandels en in de media — het leidt er onder andere toe dat niemand nog een duidelijk overzicht heeft van wat er zoal aan poëzie verschijnt. Op de site www.nederlandsepoëzie.org werd een lijst gepubliceerd van dichtbundels die in 2008 en 2009 bij reguliere uitgeverijen zijn verschenen. Gegevens over 2010 tot en met 2012 ontbreken daar nog, vooral omdat de site voorzichtig is als het gaat om de discrepantie tussen wat uitgevers aankondigen en wat ook daadwerkelijk verschijnt, en omdat uitgevers zelf niet altijd even vlot doorgeven wat er wanneer bij hen verschenen is. Het gaat op die lijsten nog steeds om aanzienlijke aantallen, zij het dat ze lager liggen dan de cijfers die Boek.be hanteert. In 2008 verschenen 179 dichtbundels, waaronder 34 debuten en nog eens zo’n 38 bloemlezingen. In 2009 ging het om 181 dichtbundels, waarvan 36 debuten en 39 bloemlezingen. Wat dergelijke lijsten echter vooral laten zien, is dat het actuele overzicht ontbreekt. In dit verband werden er verschillende voorstellen gedaan:
    • Er gingen stemmen op om een centrale database voor poëzie te maken. Een soort Collectieve Promotie voor Poëzie, waarvoor bijvoorbeeld binnen de werking van het Poëziecentrum een projectmedewerker aangesteld zou kunnen worden.
    • Er werd in dit verband ook gesproken over een site naar model van de muzieksite vi.be — een site die alles rondom poëzie samenbrengt, dus niet alleen welke bundels waar en wanneer verschenen zijn, maar ook projecten rond poëzie, plannen, samenwerkingsverbanden, etc.
  • Op dat laatste werd nog doorgedacht. Over het algemeen wordt er bij de promotie van literatuur te veel ingezet op een te eenvormig, men suggereerde zelfs monochroom grijs publiek: heren en, vooral, dames van 50 en ouder. Er is bij het nadenken over promotie en leesbevordering behoefte aan andere concepten dan enkel die van de auteurslezing. Men kijkt hierbij ook nadrukkelijk naar de Stichting Lezen, die in dezen te weinig actief zou zijn. Er moet misschien veel meer juist vanuit projectontwikkeling worden gedacht, vanuit de mogelijkheid dat de dichter iets aanbiedt dat kant-en-klaar is. De schrijver moet gezien worden als de ‘plek’ van waaruit alles vertrekt. Er zouden meer mogelijkheden moeten zijn om samenwerkingsverbanden aan te gaan, bijvoorbeeld tussen de wereld van de poëzie en die van het theater. Je zou talenten moeten kunnen koppelen. Dat vraagt niet alleen een andere benadering van leesbevordering van de Stichting Lezen. Het vraagt ook om een wat andere benadering vanuit het Fonds. Afzonderlijke auteurs kunnen bijvoorbeeld momenteel geen projecten indienen bij het Fonds. Als dat wel zou kunnen, kan een auteur of dichter met zijn project én een toegezegde subsidie van het Fonds makkelijker aankloppen bij andere organisaties en samenwerkingsverbanden opzetten die de poëzie ten goede komen.
  • Nu we het toch over het Fonds hebben: bij de subsidieregeling voor literaire manifestaties wordt vanuit het Fonds nogal wat nadruk gelegd op de noodzaak van het bovenlokale karakter van een dergelijke manifestatie. Onder de dichters leeft juist het idee dat lokale initiatieven een grote waarde vertegenwoordigen. Er moet meer ‘bottom up’ en minder ‘top down’ gedacht worden, zoals het werd genoemd. Grote literaire manifestaties werken nu eerder als nog eens een selectiemechanisme dat de grote namen aan bod laat komen, maar de kleine weinig kansen biedt. Die krijgen wel een stem op kleinere, lokale manifestaties, manifestaties die (zoals ‘Weg met dichters!’ in Aarschot laat zien) op een zeker moment dan weer boven zichzelf uit kunnen stijgen.
  • Het kwam al even ter sprake: de koppeling van literaire manifestaties aan de verkoop van bundels. Ik heb het subsidiereglement voor literaire manifestaties en stripmanifestaties er nog eens op nagelezen, maar nergens staat expliciet vermeld dat organisatoren van literaire manifestaties ook moeten zorgen voor de aanwezigheid van bundels voor de verkoop. De dichters zouden graag zien dat een dergelijke verplichting wel werd opgenomen, liefst in samenwerking met een lokale boekhandel zodat de verkoop tijdens de manifestatie niet ten koste gaat van de plaatselijke boekhandelaar.
  • Als het gaat om de zichtbaarheid van poëzie of liever: de onzichtbaarheid ervan, werd door de dichters ook met de vinger gewezen naar de bibliotheken. Ook daar is de poëzie — en niet alleen de volwassen poëzie, maar ook de jeugdpoëzie — duidelijk op zijn retour. Het lijkt erg moeilijk om daar van buitenaf invloed op uit te oefenen. Je kunt ze niet op dezelfde manier beïnvloeden als bijvoorbeeld de boekhandels, waar je voorwaarden kunt koppelen aan het A-label. Bibliotheken zijn lokaal georganiseerd; ze leggen verantwoording af aan hun Schepencollege en dat college lijkt in veel gevallen alleen geïnteresseerd in uitleencijfers. Er werd nog geopperd dat er misschien iets via bib.net gedaan zou kunnen worden in de promotionele sfeer, maar het schijnt dat bib.net geen macht heeft naar bibliotheken toe. Het is een punt waar nog verder aan gewerkt dient te worden.
  • Dan is er natuurlijk nog het grote gapende gat van het onderwijs. Vanuit onder andere het Poëziecentrum en de Stichting Lezen wordt er naar scholen toe al wel het nodige gedaan om poëzie in de klas onder de aandacht te brengen. Het VAV juicht dergelijke initiatieven natuurlijk toe en weet ook dat leerkrachten smachten naar meer kant-en-klare lessenpakketten waarmee ze onmiddellijk aan de slag kunnen. Tegelijkertijd moeten we concluderen dat van een aantal voorstellen dat door de Poëziewerkgroep van de VAV werd gedaan, nog niet al te veel in huis is gekomen: bijvoorbeeld als het gaat om de aanstelling van poëzieambassadeurs in het onderwijs of om poëzieworkshops voor leerkrachten (een soort bijscholing). En de ambitie van de VAV reikt de komende tijd nog wat verder. Wie de leerplannen bekijkt, wie weet hoe de doorlichting docenten beoordeelt — véroordeelt liever — die pogen nog iets aan literatuuronderwijs te doen, die weet dat het probleem van de zichtbaarheid van poëzie en van literatuur in het algemeen begint bij de wijze waarop binnen het onderwijs het literatuuronderwijs stelselmatig is afgebouwd. Ik citeer Paul De Loore, docent Nederlands, Engels en esthetica in het Sint-Janscollege in Sint-Amandsberg, Gent. In een recent artikel in Ons Erfdeel stelt hij: ‘In de loop der jaren heeft zich duidelijk een kwantitatieve en een kwalitatieve verschuiving voorgedaan. In plaats van de corebusiness van het taalonderwijs, een traditie die stamt uit het humanisme en die tot lang na de Tweede Wereldoorlog standhield, is de literatuur de voorbije decennia verschrompeld tot een randfenomeen, een extraatje, vaak als illustratie bij de thema’s waarrond de meeste schoolboeken zijn opgebouwd en die zo goed aansluiten bij de leefwereld van de jongeren, maar die ook in alle andere niet-wetenschappelijke vakken aan bod komen. (…) Literatuur wordt niet meer gelezen omwille van de intrinsieke waarde van de tekst, maar om er iets mee of rond te doen naar aanleiding van een thema. (…) Wie het leerplan wil “realiseren” — daarop worden scholen tenslotte afgerekend door de “doorlichting” (een visitatiecommissie die neerstrijkt op een school) — moet dus drastisch snoeien in het aanbod literatuur ten voordele van de communicatieve vaardigheden’ (einde citaat). Het is David tegen Goliath, maar om de zichtbaarheid van de literatuur te vergroten, en daarmee ook die van de poëzie, zal de strijd aangegaan moeten worden met leerplancommissies en dwaze ministers — en we zijn zeker van plan dat te doen. Het zal een werk van lange adem worden.

 

Ik kom nog even terug op wat ik hier in het begin aanhaalde over de ideeën rond crowdfunding en het uitgeven in eigen beheer. Beide voorstellen werden geformuleerd in reactie op een klimaat waarin poëzie quantité négligeable is geworden, waarin poëzie alleen nog op haar economische waarde wordt afgerekend en de culturele waarde, het symbolisch kapitaal zoals dat wel wordt genoemd, eigenlijk van geen tel meer is. Maar in die reactie stuit men dan weer op de grenzen die bijvoorbeeld door het Vlaams Fonds voor de Letteren zijn gesteld in hun poging om marktcorrigerend op te treden en de culturele waarde van poëzie ook in economische zin tot uitdrukking te laten komen. Professionalisering, zo heet dat. En die professionalisering heeft gemaakt dat juist zij die in eigen beheer uitgeven niet in aanmerking komen voor werkbeurzen of subsidies in het kader van het nieuwe beleid rond de auteurslezingen. We moeten ons nog eens beraden over wat we met die nogal paradoxale situatie aanmoeten. Zoals er ook vragen te stellen zijn bij de suggestie dat crowdfunding sommige problemen van dichters die niet aan de bak komen zou kunnen oplossen. Nu is crowdfunding een veelkantige zaak, maar als je uitgaat van de idee dat het daarbij voornamelijk gaat om het vinden van kleine privé-sponsors om eigen werk uit te kunnen geven, is er misschien toch een probleem. Je geeft met dergelijke initiatieven namelijk ook tegelijk de boodschap dat literatuur i.c. poëzie geen publieke zaak meer is, niet iets is waarvoor de gemeenschap, in casu de politiek zijn verantwoordelijkheid zou moeten nemen, maar dat het alleen nog een kwestie van ondernemerschap is. Is crowdfunding in dat licht bekeken niet eerder instemmen met een klimaat dat via de nadruk op het culturele ondernemerschap nu juist zorgt voor de ondergeschoven positie van de poëzie? Het zijn vragen waarover we ons de komende tijd zullen moeten buigen, niet alleen in de schoot van de VAV, maar liefst in samenspraak met alle hier aanwezige actoren.

 

Om maar te zeggen, de bijeenkomst van de dichters in het Huis van het Boek vorige week leverde niet alleen maar verongelijkt gemor op — hoe terecht en juist dat gemor in veel gevallen dan ook is — maar vooral ook veel weerbaarheid en bereidwilligheid om zaken vanuit een ander perspectief te bekijken. Wij hadden van dichters ook niks anders verwacht, eigenlijk.

 

Marc Reugebrink, co-voorzitter VAV