Keynotespeech Inge Schilperoord op het VAV-Werkcongres

Ik wil deze lezing beginnen met een confessie. Deze voordracht moet gaan over de vraag hoe gevoelig, of ongevoelig, de literatuur mag of moet zijn, in een tijd waarin mensen kleinzielig zijn geworden. En ik zeg het nu al maar vast: ik heb hier geen antwoord op.

Op zich is het wel een hele goede vraag. En ik voel me vereerd dat ik hier iets over mag zeggen.

Je zou ook kunnen denken dat ik geschikt ben hier iets over te vertellen. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat deze vraag (hoe gevoelig/ ongevoelig de literatuur mag zijn) bij mij een duidelijke rol heeft gespeeld tijdens het schrijven van mijn eerste boek Muidhond. Dit boek, nu zo geweldig verfilmd door Patrice Toye, gaat over een pedofiele jongeman die worstelt met zijn geaardheid, en met zichzelf. Geen makkelijk onderwerp dus en ook een onderwerp waarmee je als schrijver snel tegen het zere been schopt.

Toch moet ik opbiechten dat ik tijdens het schrijven van dit boek, en ook ten tijde van het uitkomen hiervan, nooit over deze vraag- over wat ik wel of niet kon of wilde zeggen binnen het huidige maatschappelijke klimaat- heb nagedacht.

Ja, ik weet het, dit klinkt raar.

Na publicatie van het boek begonnen de interviews, en daarin werden uiteraard vragen gesteld als: Waarom heb je dit onderwerp (pedofilie) gekozen? Wat wilde je zeggen met dit boek? Wat is je boodschap?

En, sommige mensen vulden de boodschap of boodschappen al zelf in: je hebt dit natuurlijk geschreven omdat je vindt dat we meer compassie moeten hebben met pedofielen, die immers zelf niet voor hun geaardheid hebben gekozen. Je wilde laten zien dat pedofielen geen monsters zijn. Of: dit is natuurlijk een spiegel die je ons als maatschappij voorhoudt: we falen als hulpverlening, we schieten tekort als justitieel apparaat. En de rol van de moeder moeten we anders definiëren….

Ik weet het, ik zeg het nog een keer, het is vreemd en het klinkt wat naïef maar toen pas ben ik over deze vragen na gaan denken.

Waarom pas toen, denk ik nu, en niet tijdens het schrijven? Ik denk dat het antwoord hierop tweeledig is. Ten eerste schreef ik wel, en ook vol overgave, maar wist ik niet of ik een uitgever zou gaan vinden, of iemand dit boek ooit zou lezen. Dus waarom moest ik dan over deze vragen nadenken? Dit was overigens wel iets wonderlijks, want het rare was dat ik juist extra twijfelachtig was over de mogelijke toekomst van het boek vanwEge het onderwerp. Want, wie wil nu een debutant uitgeven met zo’n donker verhaal dat zich afspeelt in het hoofd van een pedofiel? En wie wil een boek lezen dat over zoiets onaangenaams gaat en ook nog is geschreven door een volslagen onbekende? Maar, de drang om dit te schrijven was uiteindelijk groter dan mijn angst en ik ging door. Ik richtte al mijn energie op het schrijven zelf en niet op het stellen van ingewikkelde vragen.

Dat ik deze vragen niet stelde, denk ik nu, kwam ook doordat ik voelde dat dit afstand zou creëren tot mijn onderwerp. En afstand kon ik niet gebruiken. Integendeel. Ik wilde juist zo dichtbij komen als maar mogelijk is bij het personage dat ik in het leven had geroepen. Want wat mij dreef, nu achteraf bezien, was de wens een waarheid te vangen. Een waarheid die niet de mijne was, maar die ik wel wilde begrijpen. Namelijk: die van een mens, een man, die goed wil doen maar die leeft met verlangens die hem in tegengestelde richting drijven van wie, en hoe, hij wil zijn.

Hoe moet het voelen om hem te zijn, wilde ik weten? Hoe leef je met jezelf, hoe stuur je jezelf, en waar vind je houvast als je, als deze man zijnde, zo door de wereld op de proef wordt gesteld? Door me steeds meer in hem in te leven, en hem met kleine pasjes in al zijn gemoedsbewegingen te volgen, kwam ik zo voor mijn gevoel steeds dichter bij een werkelijkheid die enerzijds door mij werd geschapen maar anderzijds ook gewoon bestaat. Want er zijn mannen zoals de man die ik schiep, en die kunnen zo reageren zoals hij reageert.

Toen het boek eenmaal af was, toch werd uitgegeven en uiteindelijk een succes werd dat ik niet had kunnen bevroeden, kreeg ik heel veel verschillende reacties van lezers. Veel mensen zeiden dat ze empathie hadden gevoeld voor het hoofdpersonage, dat hen dat soms had verward, maar dat het ze ook anders had leren kijken naar de wereld. Met meer mededogen. Dit vond ik uiteraard heel mooi om te horen. Ondanks dat dit van tevoren geen duidelijk doel was geweest, was dit wel een effect dat me aanstond.

Tegelijkertijd zette ik me schrap voor negatieve reacties. Natuurlijk had ik wel door dat dit een zeer gevoelig onderwerp betrof, en dat er veel mensen rondlopen bij wie het woord pedofiel veel heftige, negatieve emoties oproept. Pijn vanuit slachtofferschap. Of woede vanuit angst om op de een of andere manier slachtoffer te zullen worden.

De negatieve reacties bleven echter goeddeels uit. Steeds wanneer ik dacht: nu zal het wel komen, nu komt de storm, de haatmail, de stront, bleef het stil. Ik vroeg, en vraag, me af waarom.

Wat ik heel erg hoop is dat een reactie die ik kreeg van een lezeres, en die me altijd is bijgebleven inzicht geeft in redenen waarom kwaadheid uitbleef. Dit kwam door een vrouw uit een boekenclub.

De boekenclub is een fenomeen dat in Nederland volgens mij populairder is dan in Vlaanderen. Het betreft een groep mensen, meestal een stuk of 10, en om de een of andere reden vrijwel altijd vrouwen van tussen de 45 en 70 jaar, die maandelijks bij elkaar komt om wijn te drinken en een boek te bespreken. Of, andersom, afhankelijk van de soort club. Soms nodigen de enthousiaste vrouwen een schrijver uit. Via vriendinnen, nichten, tantes en collega’s kwam ik bij veel boekenclubs. De regel is dat er elke maand door een andere vrouw een boek wordt uitgekozen. Met als gevolg dat je als boekenclub-lid geregeld een boek leest dat je zelf niet zou hebben gekozen. Dat je soms niet eens wil lezen. Of, nog erger, dat je tegenstaat.

Voorafgaand aan een van deze bijeenkomsten, ergens in een huiskamer in de Hollandse provincie, kwam er een kleine, strijdlustig ogende vrouw van een jaar of zestig op mij af gebeend. Of ze mij even kon spreken. Ze zag er aangedaan uit. En kwaad. In mijn herinnering had ze haar vuisten gebald. Maar misschien heb ik dat er later bij verzonnen. Hoe dan ook was ze duidelijk geëmotioneerd. We zonderden ons even af, ze kwam vrij dichtbij mij staan, keek me recht in de ogen en begon te praten. “Dat boek van u, “ zei ze en slikte hoorbaar. “Dat boek.”

“Ja?”

Ze snoof. “Ik wilde het dus echt niet lezen, he?” zei ze en haar stem trilde. “Echt niet! Ik had er al over gehoord, en ik dacht: gadverdamme. Gadver, nee, dat ga ik nooit lezen. Alleen er OVER lezen maakte me al kwaad.”

Ik wachtte af wat komen ging.

Ja, natuurlijk, dat zal je net zien… een van haar boekenclubvriendinnen koos het uit voor de volgende bijeenkomst. En ik zou ook nog komen. Wat nu?

Zij wilde niet flauw zijn, vertelde ze. Geen spelbreekster. En dus haalde ze het boek uit de bibliotheek. En begon er aan. Met al haar stekels overeind. Want ze wist, ze zou kwaad gaan worden. Heel kwaad. Op het hoofdpersonage, die smeerlap, op mij, die rare schrijfster, en op de uitgever die zo’n boek de wereld in stuurde…Want, dacht zij op voorhand: waarom zou zij tijd moeten verspillen aan het zich inleven in zo’n onmens als een pedofiel? En was het niet gevaarlijk om een boek te schrijven over een pedofiel die, zo hoorde ze van anderen, ook sympathieke kanten heeft? Praatte je dan als schrijver niet iets goed dat we juist moeten veroordelen? En een uitgever werkte daar aan mee…. ! Eraan terugdenkend liepen haar kaken alweer rood aan.

En toen ging ze lezen. Ze las en las, vertelde ze, maar ze werd maar ze werd (tot haar eigen verbazing) niet kwaad. Ze las het boek helemaal uit en was nog steeds niet kwaad.

Met een blik waar een soort radeloosheid uit sprak maar ook verwarring en iets van verwijt keek ze me aan. ‘Toen ik het boek uit had, mevrouw, wAs ik natuurlijk wel kwaad. Maar alleen kwaad op u. Omdat u het voor elkaar had gekregen me in deze man te verplaatsen ZONDER kwaad te worden.’ Er viel even een stilte.

Nadat deze kwaadheid op mij was gezakt, vertelde ze verder, was haar verzet weggeweest. Ze was nu alleen nog maar stil en een beetje verdrietig. “Ik dacht: ja, dit is de werkelijkheid.” zei ze,” Zo kan het zijn.” “U beschrijft een mens zoals de mens kan zijn. U neemt geen stelling, u verdedigt niks maar u beschrijft iets dat simpelweg bestaat. Ze zuchtte. … “Hoe kan ik daar kwaad om worden? Op wie moet ik dan kwaad zijn, wie kan ik verwijten dat mannen zoals hij bestaan?”

Uiteindelijk, zei ze, vond ze het weliswaar pijnlijk om zich te verplaatsen in het hoofdpersonage maar vond ze het ook waardevol. En leerzaam. Het had haar meer begrip gegeven voor hoe complex de werkelijkheid in elkaar kan steken.

En dat vond ik een van de grootste complimenten die ik over mijn boek heb gekregen.

Misschien omdat het zo aansluit bij wat literatuur (maar ook het medium film) voor mijzelf zo waardevol maakt. Door me in te leven in een ander, een ander die op het oog misschien mijlenver van mijn leefwereld afstaat, leer ik steeds opnieuw een klein stukje van de wereld te begrijpen. Of simpelweg te ervaren. En dat is, voor mij althans, op geen enkele andere manier mogelijk. En, elke keer dat ik weer iets meer ervaar van die enorme gelaagde, veelzijdige, tegenstrijdige plek die de werkelijkheid is leer ik ook weer meer over mezelf.

Dit is denk ik ook uiteindelijk is wat veel lezers en kijkers bewust of onbewust zoeken. Dat komt ook uit wetenschappelijk onderzoek dat is verricht naar de motieven van lezers.

Want waarom lezen we fictie? Wat hopen we daarmee te bereiken? Naast simpelweg de entertainment van een thriller of een komisch boek, en het genot van mooi geconstrueerde zinnen en poëtische beelden, komt er uit dergelijk onderzoek steeds weer naar voren dat we lezen om te begrijpen. Om ons in een ander te verplaatsen, in zijn of haar belevingswereld. En om zo, uiteindelijk, ook ons zelf beter te leren begrijpen.

Want, uiteindelijk  wordt ieder authentiek personage in boek of film, hoe vreemd, wreed of buitenissig ook, toch gedreven door drijfveren die universeel zijn. Woede, liefde, haat, angst, jaloezie, noem het maar op. En door ons in hen te durven herkennen overstijgen we in zekere zin onszelf en maken we verbinding. Verbinding met de ander, via onszelf.

Maar ik wil wel nog graag een andere reactie van een lezer delen die voor mij enorm veel heeft betekend. En die was die van een vrouw van mijn leeftijd, die ik via via ken. Zij stuurde mij een digitale brief nadat ze mijn boek had gelezen.

Ze schreef dat het boek haar erg had geraakt. En vooral omdat ze zichzelf zo in het hoofdpersonage had herkend. Nu moet u weten, dit betrof geen pedofiele vrouw, en ze werkte niet in een dorp in een visverwerkingsfabriek. Het was een hoogopgeleide, mooie, blonde, goed geklede vrouw uit de grachtengordel van Amsterdam, met een man, een zoontje, werk als fotograaf en een grote vriendenschare. Verder van het hoofdpersonage van mijn boek kon ze bijna niet afstaan.

Maar, schreef ze, ze herkende zijn worsteling. De worsteling met jezelf. De strijd met driften, verlangens en impulsen die zo sterk kunnen zijn, die je zo graag wilt bevredigen maar waarvan je weet dat het uitleven hiervan zou betekenen dat je je eigen leven ondermijnt. En je eigen zelfbeeld. Je zelfwaardering. Ze schreef dat ze gestreden had met zichzelf in de periode dat ze teveel dronk. Maar vooral toen ze hevig verliefd was op iemand anders dan haar echtgenoot. En toen de liefde wederzijds bleek. Wat was dat een eenzaam en donker gevecht geweest, en wat had ze zichzelf gehaat. En geploeterd om zichzelf weer recht in de spiegel aan te kunnen kijken, om met zich zelf verder te kunnen leven.

Bij deze brief moest ik ook weer denken aan wat de kleine, zestigjarige vrouw uit de boekenclub had gezegd. Over de complexiteit en gelaagdheid van de werkelijkheid, over het beschrijven van dat wat is, en hoe kan je daar kwaad op worden? Wie geef je de schuld van hoe de werkelijkheid is? Natuurlijk is dat wel de reflex die we als eerste hebben als het lastig wordt. Met de vinger wijzen, iets of iemand beschuldigen, en zo onze eigen last verlichten. Kwaad zijn geeft immers kracht, richting. Maar het maakt ook blind. En bijgevolg maakt het vaak veel kapot. Het vergt moed om dit te kunnen laten, denk ik, en de waarheid onder ogen te zien zoals hij is. Of kan zijn. Om soms alleen maar stil te zijn. En verdrietig. En om te proberen te begrijpen, zonder goed te keuren.

Mijn conclusie is uiteindelijk een paradoxale. Zoals ik net uit de doeken heb gedaan, heb ik me de afgelopen jaren wat naïef gevoeld omdat ik bij eerste roman niet bewust na had gedacht over de ‘boodschap’ van mijn verhaal, over wat ik hiermee wilde bereiken, overbrengen, en ook niet over de legitimiteit hiervan. Aan welke regels moest ik me wel of niet houden, of welke overschreed ik, met dit boek?

Nu denk ik dat het, hoe belangrijk deze vragen ook zijn, het beste is geweest dat ik had kunnen doen. Of eigenlijk dus: niet deed.

En nu ik bezig ben met mijn tweede roman laat ik deze vragen ook weer buiten beschouwing. Weer merk ik dat ik er niet over na WIL denken. Nog niet. Het neemt een deel van de magie van het schrijven weg. En ik vind het in dit stadium ook irrelevant.

Hierbij moet natuurlijk gezegd worden dat ik in een land en werelddeel leef waarin in principe alles gezegd en geschreven kan worden. En zolang ik de luxe heb me niet druk te hoeven maken over politieke repercussies of aanslagen op mijn veiligheid, wil ik over deze vragen niet nadenken. Hooguit achteraf. Als de intuïtie zijn werk heeft gedaan en de rede met een afstand het gedane werk kan bekijken, analyseren en kan opmerken: ja, nu ik het zo bezie, gaat het ….hier en daar …over, kan dit de take home message zijn. ….En zal dit of dat die en die mensen misschien in het verkeerde keelgat schieten… Maar, ik hoop straks weer te kunnen denken: ik heb alles gegeven dat ik heb in mijn poging een deeltje van de werkelijkheid, van mijn werkelijkheid, te laten zien, en meer dan dat kan ik niet doen. Ongeacht de reacties van anderen. Maar minder wil ik ook niet doen.

Net zoals bij mijn eerste boek, laat ik me leiden door de innerlijke drang om mijn verhaal te vertellen. Een verhaal dat voor mijzelf een zoektocht is, een zoektocht naar drijfveren, verbanden, psychologische waarheden, authenticiteit. En voor mij reikt die zoektocht verder dan de vraag naar gevoeligheid of ongevoeligheid of kleinzieligheid. Die vragen liggen aan de kant van de lezers en daar houd ik mij pas mee bezig wanneer het verhaal klaar is.

En dan vertrouw ik erop dat er altijd mensen zijn die zich, net als ik, willen verplaatsen, verbinden en zo weer een ander deeltje van de werkelijkheid te leren kennen.