Auteurs en hun roerende voorheffing, een betoog

Nijd, afgunst en jaloezie

 

Straks zitten en staan we met z’n allen weer aan feesttafels en op recepties. Ik hoop voor u dat het daar allemaal peis en vree mag zijn. Maar ik vrees dat er tussen de zogeheten natjes en droogjes wel eens een splijtzwam kan verschijnen: de Roerende Voorheffing! Prompt, u zult het zien, kijken de aanwezige hoofden bij het vallen van deze twee woorden u priemend aan. Want u, u bent een auteur en zij, zij niet. Zij zijn de slachtoffers, en wij de profiteurs. De Tweedeling, ook hier: wij en zij. Dat wordt blijkbaar een vast kenmerk van onze tijd. De nijd en de afgunst zullen van de zwetende koppen druipen. Alleen de aanwezige zwartwerkers zullen niet naar u, maar naar hun lege wijnglas turen. U zult het zien.

En wat kunt u dan zeggen, met uw mond vol tanden? Ik probeer u het volgende kwartier wat geestrijk voer aan te reiken over inkomsten uit auteursrechten en de roerende voorheffing. Ik zal u niet meer omstandig uitleggen wat dat is, anders is mijn kwartier al om. Het volstaat te weten dat het ding gepercipieerd wordt als een fiscale gunstmaatregel voor wie al eens een vergoeding voor auteursrechten op zijn bankrekening krijgt. U moet ook weten dat er de voorbije weken over deze kwestie veel onwaarheden en grote onzin over onze medeburgers is uitgekieperd, veelal door onkennis, ook door auteurs en andere kunstenaars, tot onze spijt.

Ik moet uw verwachtingen meteen temperen: mijn betoog is kwetsbaar, omdat het rationeel probeert te zijn. Redelijk. Tegen irrationele, onredelijke nijd, afgunst en jaloezie is geen redelijkheid opgewassen, vrees ik, en al helemaal niet als het over belastingen gaat. ‘Weinig is emotioneler dan fiscaal beleid,’ schreef Hugo Camps maandag nog. Mijn betoog is óók kwetsbaar omdat er geen absoluut argument bestaat, een slaande stelling waarbij iedereen meteen spontaan en deemoedig het hoofd buigt en zegt: oké, je hebt gelijk en ik niet, ik zwijg al. Geen illusies daarover. Mijn betoog is om nóg enkele redenen kwetsbaar. Maar daar heb ik het straks over.

 

Elitaire subsidievreters

 

U kent het argument dat uitentreuren en in alle mogelijke beleefde en minder beleefde bewoordingen wordt herhaald dankzij de zegeningen van het internet: de linkse culturele elite is kampioen in subsidies en belastingvoordelen.

Dit is een antwoord. Er gaan inderdaad subsidies en belastingvoordelen naar de creatieve sector. Dat is een keuze die onze democratie maakt. Maar de echte kampioenen bevinden zich elders. Dit zijn enkele domeinen en sectoren die gesubsidieerd worden, waar belastinggeld naartoe gaat of die genieten van belastingvoordelen van diverse overheden. Ik kan putten uit een gigaveelheid, dat kunt u zich voorstellen. De gezondheidszorg bijvoorbeeld, om die betaalbaar en toegankelijk te houden. De verdediging van het land. De veiligheid en het rechtssysteem: politie, gevangenissen, justitie enz. Het verkeer: bruggen, wegen, de vaart ter lucht en ter zee… De strijd tegen armoede. Het milieu, een hot topic. De bouw. En de landbouw. Ons onderwijs, op al zijn niveaus. De horeca. Ook onze media, al weet niemand precies dankzij hoeveel miljoenen euro de Vlaamse media kunnen blijven bestaan: zijn het er honderd of driehonderd? De auto-industrie, om het crashen nog wat uit te stellen. Talloze andere kleine en grote ondernemingen: denk aan bedrijfswagens (naar verluidt goed voor 1,4 miljard), bedrijfsterreinen, de notionele intrestaftrek en tutti quanti. Ons rijke voetballeven en onze medaillekandidaten op de Olympische Spelen. De financiële sector, jawel. De restauratie van onze kerken en andere monumenten. Enzovoort. Enzovoort. De belastingvoordelen en subsidies voor de creatieve sector, laat staan de boekensector, zijn maar een onzienlijk peulschilletje in het geheel van keuzes die overheden op de diverse niveaus maken bij het innen en besteden van belastinggelden. Een stofje in het belastingheelal. Je zou daar hallucinante cijfers over kunnen geven.

Sociale en marktcorrecties zijn dus géén privilege van de culturele sector, zoals je nogal eens hoort. En ja, die correcties en de inzet van overheidsmiddelen veronderstellen altijd ook een beetje solidariteit, een minimaal groepsgevoel. Ik hoor overal waaien dat dat tegenwoordig een groot probleem is. Dáár ga ik met mijn armetierige betoogje niets aan veranderen. Als dat gemeenschapsgevoel er niet is en het wordt ook nog eens gecombineerd met minachting en vijandigheid voor alles wat ‘overheid’ heet, zeker als daar nog eens het predicaat ‘Belgisch’ in voorkomt, dan zwijgt u beter in uw gezelschap.

Dit alles belet niet dat wij van auteurskant correct moeten zijn in de informatie die we zélf verspreiden. Niet alleen de werkbeurzen op Vlaams niveau zijn subsidies, maar er zijn ook subsidies en belastingvoordelen voor bijvoorbeeld vertalingen uit het Nederlands, voor buitenlandse auteursreizen, voor de theatersector en de filmwereld. Laten we ook die niet wegmoffelen.

 

Hobbyisten

 

Subsidies en belastingvoordelen voor auteurs en andere creatievelingen zijn weggegooid geld. Ze maken het een categorie van luide schreeuwerds met goede perscontacten mogelijk om hun hobby te beoefenen.

Dit is een antwoord. Door hun werk creëren auteurs in brede zin werk én inkomsten voor honderden en zelfs duizenden andere mensen in diverse subsectoren. Creatieve arbeid heeft een hefboomeffect en komt de belastingen dus ten goede. Creativiteit heeft ook allerlei vormen van indirecte impact en zorgt mee voor een positieve beeldvorming van een regio of een land. Sommigen spreken in dit verband zelfs van de noodzakelijke ‘economische reconversie’ – kenniseconomie, creatieve economie, u kent dat wel – en dan valt al snel het voorbeeld Denemarken.

Om zo’n kenniseconomie te creëren moet je zorgen voor een ferme humuslaag en een grote vijver, want de succesratio blijft relatief laag. De inkomsten uit boeken en muziek volgen een powerlaw distributie, leerde ik onlangs: enkele grootverdieners rijven veel binnen en de anderen veel minder, terwijl ze even hard werken.

Die breedheid komt behalve de kwantiteit ook de kwaliteit ten goede. Het is van meet af aan ook het beleid geweest van VAV om inderdaad voor zo veel mogelijk mensen kansen te creëren. In een klein taalgebied – we leven niet in de Angelsaksische wereld – betekent dat: subsidies, onvermijdelijk. Of moeten auteurs ‘het maar vergeten’ als ze jammer genoeg in een klein taalgebied wonen? Mogen we ook in een klein gebied streven naar maximale kansen voor diverse talenten? Gaat er daarbij soms overheidsgeld verloren? Zeer zeker, maar dat weegt niet op tegen de gecreëerde economische meerwaarde.

Wat ik hier vertel van de directe economische meerwaarde is vorig jaar nog becijferd voor de kunstensector, maar als argument volstaat het niet: ook de bakkers, de boeren en de aannemers houden hele sectoren aan het werk. Altijd zul je ook de intrinsieke waarde van cultuur moeten blijven uitspelen, samen met de andere argumenten. Straks iets meer daarover. We zullen altijd met een combineerde argumentatie moeten werken, wat het niet makkelijker maakt.

 

Een kwetsbare uitzondering

 

De bakker, de bediende en de fabrieksarbeider betalen ‘gewoon’ belastingen. Waarom moeten de creatieven een uitzondering zijn?

Dit is een antwoord. De Belgische staat kampt van bij zijn ontstaan in 1830 met het statuut van zijn kunstenaars, een onbeschermd vrij beroep. (Het is goed dat je een voorzitter hebt met zin voor historie om je daaraan te herinneren.) Wat moet je daarmee doen? Ze niet BTW-plichtig maken bijvoorbeeld. Of zogeheten sinecures creëren, zoals het een tijd is geweest? Lege jobs waardoor auteurs toch auteur kunnen zijn en tegelijk een loon ontvangen.

Een van dé grote problemen die in 2008 en na jaren talmen geleid heeft tot het invoeren van de bevrijdende roerende voorheffing is dat van de zogenaamd ‘rare’ belastingen van auteurs. (Inderdaad, wij, auteurs staan eigenlijk aan de basis van de regeling, meer dan muzikanten en anderen.) U kent het probleem: loodgieters, aannemers, bakkers, dokters, poetsvrouwen en ook universiteitsdocenten krijgen na gedane zaken hun verdiende loon of inkomen. Ze moeten hoogstens wachten tot de scheurkalender op nummer 28, 29, 30, 31 of 1 komt te staan. Auteurs krijgen als het goed is een armetierig voorschot waarvoor een beetje intellectuele arbeider en loodgieter na een goede week werken weer zijn bed in kruipt. De auteur is weken en vaak maanden aan z’n boek bezig. Vervolgens is het maanden, een jaar en soms langer wachten voor zo’n auteur de opbrengsten van haar of zijn boek ziet. Zo willen het de wetten van de sector. Als het schrijfavontuur tenminste, behalve het voorschot waarvan sprake, iets heeft opgeleverd. Royalty’s zijn dan ook geen loon, maar een vorm van winstdeling waar je als auteur op moet hopen. En als het schrijfavontuur onverhoopt véél oplevert, klopt de fiscus stevig aan de deur, harder dan elders wegens hoge inkomsten en vergetend dat die inkomsten de jaren voordien veel lager lagen. Mag ook dat fiscaal een beetje afgevlakt worden met een eigen regeling, inderdaad: een apart fiscaal statuut? Wij claimen geen uitzonderingspositie, we zitten er verdomme middenin. En ook weer niet: de meeste auteurs hebben ook ‘gewone’ inkomsten en betalen daarop ‘gewone’ belastingen. Inkomsten uit auteursrecht zijn maar een deel van de inkomsten van auteurs, leerde ons VAV-inkomensonderzoek.

Moet die regeling noodlotsgewijs de bevrijdende roerende voorheffing zijn in haar huidige vorm, een soort vlaktaks voor iedereen die meent auteursrechtelijk beschermd werk te plegen? Natuurlijk niet. Er zijn minstens twee grote onvolmaaktheden aan het systeem.

Eén: het is voor iedereen gelijk. Daar zou meer differentiatie in moeten komen, waarbij laagverdieners géén belasting betalen – zoals gewone laagverdieners ook geen of nauwelijks belastingen betalen, en terecht – en grootverdieners uiteraard wél een redelijk percentage. Zo krijg je ook een soort van onderlinge solidariteit waar wij als VAV voor pleiten en krijgen meer mensen meer kansen.

Twee: de link tussen de eigen fiscale regeling en een erkenning als kunstenaar ontbreekt. Wat is het gevolg, een gevolg dat de huidige fiscale regeling kwetsbaar maakt? Wel, het uitgangspunt is nu dat de fiscale regeling geldt voor auteursrechtelijk beschermd werk, een erg ruim begrip. Een heleboel mensen maken aanspraak op vergoedingen uit auteursrechten, al vernemen wij dat de fiscus uitwassen tegengaat. Je kunt er weinig tegen beginnen, meestal, omdat ze legaal bezig zijn, al is het dan niet zelden op het randje: ik denk aan advocaten, ik denk aan accountants, ik denk aan, jawel, belastingmensen en ik denk aan professoren en hun publicaties en handboeken waarvoor ze boven op hun salaris ook nog eens auteursrechten krijgen. Terecht, waarschijnlijk, maar ook het verhaal van Rupsje Nooit Genoeg. Wie het gunstige regime verdedigt, verdedigt ook deze mensen. In onze ogen is dat een ongewenst en kwalijk neveneffect. Er is dus hoge nood aan een deftig kunstenaarsstatuut voor scheppende kunstenaars. Dat wordt een absolute VAV-prioriteit. Gelukkig heeft de voorbije heisa ook geleid tot frontvorming met andere kunstenaars en hun belangenverdedigers.

 

De bakker, de beenhouwer en de ingenieur doen ook nuttig werk en zijn veel meer onmisbaar dan al die creatievelingen samen.

Dit is een antwoord. Toen tijdens de Tweede Wereldoorlog de Britse minister van Financiën suggereerde om in barre tijden te besparen op cultuursubsidies, was dit het antwoord van Winston Churchill: ‘Maar waar vechten we dan nog voor?’ Beter kan ik het niet zeggen.

Alles begint hoe dan ook met een vorm van geloof in de waarde van creativiteit en cultuur. Als we dat opgeven, stop ik beter met oreren. Wil dat zeggen dat culturo’s boven de heffe des volks verheven zijn en dat zo’n gunstig fiscaal regime daarvan een uiting is? Natuurlijk niet, maar het wil wel zeggen dat we als samenleving geloven in de waarde, waarden en zin van cultuur. In creativiteit, kennis en kunst. In creatieve productie meer dan passieve consumptie als factor van geluk. Het klinkt klef en je kunt het op allerlei andere manieren mooier zeggen, maar het komt daar wel op neer: niet de economische hefboomwaarde, maar de eigen waarde. Zoals we als samenleving en als overheid geloven in de waarde van erfgoed, vlot transport, gezondheidszorg, armoedebestrijding, onderwijs, sport, industriële activiteit enz. enz. Confer supra.

Er moet me in dit verband iets van het hart: het zal duidelijk zijn dat ook ons boekensectortje zich meer en meer voegt naar de wetten van de markt – denk aan de schaalvergroting en de concernvorming, aan de omloopsnelheid, aan de mediatisering, bestsellerisering en marketisering, aan de heersende botheid en de teloorgang van de normen hoe je deftig met elkaar omgaat… Als dat een verzwakking met zich meebrengt van de culturele waarden, en dat doet het in mijn ogen, dan delven we voor een stuk ons eigen graf en verzwakt het argument van de intrinsieke culturele waarde die de sector heeft. Dan verzwakt ook het pleidooi voor de noodzakelijke marktcorrectie: wie zich al te gewillig plooit naar de markt, moet niet te hard komen klagen dat die markt niet correct is.

 

Romantiek

 

Zijn er voor auteurs nog argumenten om hun aparte fiscaliteit te verdedigen? In het kort: heeft men al eens berekend hoeveel middelen de samenleving veil heeft voor alleen al maar de opleiding van pakweg elektriciens, loodgieters, koks, maatschappelijk assistenten, advocaten, dokters en doctores? Willen we eens uitrekenen hoeveel middelen gaan naar de opleiding van auteurs? Opnieuw: we claimen geen uitzonderingspositie, we zitten in een uitzonderingspositie: we moeten ons vak leren met vallen en opstaan en door zelf te investeren. Dat komt ook door de aard van dat vak en de organisatie van de sector. We zijn dus wél uitzonderingen. (Met mijn excuses voor de aanwezigen hier die wel zijn opgeleid als illustrator, scenarist enz.) Aan het andere eind van de leeftijdscurve staan onze oudere auteurs. Dan beland ik weer bij het kunstenaarsstatuut: zolang er daar geen ernstige regeling is, staan zij ontzettend zwak en zijn de gevolgen van hun positie soms schrijnend.

Ik zal niet alles met alles verbinden, maar zo werkt het in de politieke wereld blijkbaar wel. Ik bedoel: je zou kunnen zeggen dat onze overheid bijvoorbeeld inzake leenrecht schromelijk tekortschiet en zal schieten, en dat er dus maar langs een andere weg gecompenseerd moet worden, bijvoorbeeld via de fiscaliteit. Dat soort argumenten wordt aan onderhandelingstafels gebruikt, verzwegen en niet verzwegen, maar ik krijg er zelf een kleffe smaak van in de mond. Nog eentje: piraterij en dus inkomstenderving is, blijft en wordt een groot probleem, ook in de boekensector. Het is een taak van de overheid op te treden tegen deze illegale praktijken, maar die overheid staat vooral machteloos. Dit is een factor die bijdraagt tot de huidige crisissfeer. De vraag naar compensatie, bijvoorbeeld via fiscale maatregelen, lijkt logisch. Maar een verband is er niet.

Ik eindig met een blik in de volksmond. Die krijst mij toe: zoek u een deftige job in plaats van te zaniken over je karige auteursinkomsten. Schrijf in je vrije tijd of desnoods ’s nachts, als de regen tegen het zolderraam tikt, de wind in de bomen ruist en de uil oehoet. Ach, die heerlijke romantiek van de schrijver-bohémien! Ik heb niets tegen auteurs in bijberoep, ik ben er zelf ongeveer een en ik omarm het nachtelijke schrijfduister, maar mogen auteurs ook met de moed van de wanhoop streven naar een erkenning van hun beroep als, jawel, een eerbaar beroep met een eigen waarde, economisch, cultureel, filosofisch. Dit is géén hobby! Mogen we streven naar meer kansen om dat beroep te kunnen uitoefenen? Inderdaad, met steun van de belastingbetaler. Zoals zoveel beroepen en zoals een gemeenschap tout court maar kan bestaan met allerlei vormen van solidaire hulp van die belastingbetaler: zie hierboven. En da capo.

Het streven naar eerbaarheid lijkt me een eerbaar streven.

 

Met dank aan Peter Van Olmen, Toon Vandevelde en Erik Vlaminck. En in mindere of meerdere mate ook aan al wie zijn of haar zinnige of onzinnige stem liet horen tijdens de discussie over het optrekken van de roerende voorheffing.

 

Dit is een langere versie van de tekst uitgesproken op het Werkcongres van 22 december 2012. Uiteraard is de auteur zelf verantwoordelijk voor alles wat hierboven staat.